Prins Lodewijk heeft iets heel aparts. Hij heeft de bijzondere eigenschap dat hij door de ogen van een ander naar zichzelf kan kijken. “Goh….”, reageert zijn vriend Koen als Prins Lodewijk op een dag opbiecht dat hij zich vaak afvraagt of zoiets eigenlijk wel normaal is.
“Goh, echt? Kijk je door de ogen van een ander en zie je dan jezelf?” vraagt Koen. Prins Lodewijk knikt. “Ja, vaak weet ik ook wat ze denken.”
Vol ongeloof kijkt Koen naar zijn vriend.
“Heb jij dat niet?” vraagt Prins Lodewijk, op zijn beurt verbaasd.
Koen schudt zijn hoofd. “Nee, ik kijk alleen met mijn eigen ogen. Net als andere mensen, volgens mij.”
Zich realiserend dat hij nu eigenlijk zegt dat Prins Lodewijk een beetje vreemd zou kunnen zijn, geeft hij zijn maat een ferme klap op de schouder en buldert: “Je bent bijzonder man!”
Prins Lodewijk begint te blozen. “Ik vind het wel een beetje raar van mezelf.”
“Nee man, het is juist handig!”, reageert Koen. “Je zit in de klas, ziet de directeur lopen in de gang; je concentreert je en voila, je weet hoe de man jou ziet en wat hij van je denkt.”
“Ja, je moet je wel op iemand concentreren”, bevestigt Prins Lodewijk. Tegelijkertijd galmen de woorden ‘juist handig’ na in zijn hoofd. ‘Is het wel handig,zo’n gave om door de ogen van een ander jezelf te kunnen zien?’ vraagt hij zich af, in gedachten verzonken.
In de verte komt een buurvrouw aangelopen.
Koen geeft Prins Lodewijk een zetje en fluistert: “Concentreer je!”
Ze zeggen niets tegen elkaar als de buurvrouw passeert aan de overkant van de weg. Wel steken ze hun hand op als ze ‘hallo’ zegt.
“En?” vraagt Koen nieuwsgierig, zodra buurvrouw buiten gehoorsafstand is. Lodewijk denkt even na en zegt dan: “Nou ja gewoon wel simpel toch. Popt er in jouw hoofd niets op Koen? Geen enkele gedachte? Ook niet een heel kleintje vanuit het diepst in je hart?”
Koen schudt zijn hoofd. Zijn ogen strak gericht op Prins Lodewijk. Zou hij werkelijk weten wat buurvrouw van hem gezien heeft?
“Jíj weet het wel he?”, vraagt hij dan aan Prins Lodewijk met een lichte bewondering in zijn stem .
Prins Lodewijk knikt. “Ja ze zag twee slungels. ´Schoffies´, dacht ze. ´Wat staan die jongens daar nou´, dacht ze. ´Hebben ze niets beters te doen?´”
“Zag ze dat??? Dacht ze dat???” Koen is stomverbaasd.
Lodewijk knikt. “Ja dat weet ik zeker”, zegt hij.
Er gaat een schok door Koen, een rilling van het kruintje van zijn hoofd naar het puntje van zijn grote teen. “Ik had nooit gedacht dat zij ons als slungels ziet”, zegt hij, zichtbaar verbouwereerd. “Dat heb ik echt nog nooit geweten. Wat goed dat jij zo’n gave hebt! Nou weet ik wat ze van ons vindt. Weet je wat ik altijd dacht? Ik had echt gedacht dat ze zou zien hoe perfect wij gekleed zijn. Mijn mooie nieuwe rode jas, zag ze die echt niet?”
“Ik weet niet”, zegt Prins Lodewijk. “Ik weet eigenlijk niet wat ze van jou zag. Mijn gave is vooral dat ik kan zien hoe ze mij ziet.”
“Zag ze jouw bijzondere groen spijkerbroek dan niet?” vraagt Koen. “En dat je vanmorgen naar de kapper bent geweest?”
“Natuurlijk niet!” zegt Prins Lodewijk, onverwachts hard en duidelijk. “Je denk toch niet dat zij het verschil ziet tussen mijn haar vóór en ná dat ik naar de kapper ben geweest? Zelfs mijn vader ziet dat niet.”
“Mmm, zou kunnen”, zegt Koen. “Maar ik zie dat altijd meteen.”
Zijn ogen beginnen te twinkelen als hij zegt: “Ik heb een idee. Als ik nu eens naar de overkant van de weg ga. Dan moet je even op me wachten. Ik loop ik daar vanaf de hoek deze kant op. Jij concentreert je als ik langsloop. Ik loop gewoon door, tot de andere hoek van de straat. Daarna kom ik bij je terug. Ik ben heel nieuwsgierig wat jij door mijn eigen ogen van jezelf ziet.”