‘Wat doen die vreemdelingen?’
Prentenboek over kleine hondjes op wereldreis
Dit is kip. Zij scharrelt in het bos. Iedere dag.
Ze zoekt eten, legt een ei en zorgt voor haar kleintjes.
Kip is altijd blij. Ze is onbezorgd, want haan is voortdurend in de buurt.
Hij zorgt dat alle kippen en kuikens van de toom veilig zijn.

Dit is Kobus. Hij heeft acht broertjes en zusjes.
Samen met hun mama en papa wonen ze in het weiland.
Het weiland ligt aan de rand van een bos.
“Daar mag jij niet komen”, heeft mama gezegd.
“Waarom niet?” vroeg Kobus.
“Dat is gevaarlijk”, antwoordde mama.
Vandaag verveelt Kobus zich een beetje.

Kobus wil zich niet vervelen en maakt een plan.
Een heel goed plan, vindt hij zelf.
Met dit plan verveelt hij zich vandaag beslist niet meer.
Kobus gaat op stap. Niet ver hoor! Hij gaat kijken bij de rand van het bos.
Kobus is nieuwsgierig. Wat zal hij ontdekken?



Kobus is helemaal niet bang. Dat hoeft ook niet, want hij gaat het gevaarlijke bos niet in. Hij gaat naar de rand van het bos.
Hij is vol goede moed op weg.
Plotseling ziet hij iets geks: een hondje op twee pootjes!
Een hondje met een rood slap hoedje op de kop! Wat een vreemdeling!



Kobus ziet dat de vreemdeling er vandoor gaat.
‘Het lijkt wel of hij bang voor mij is,’ denkt Kobus.
Kobus is verbaasd als hij ziet dat de vreemdeling richting het bos gaat.
Hoe kan dat? De vreemdeling is bang voor Kobus, maar niet voor het bos?
Kobus besluit de vreemdeling te volgen.



Kobus en de de vreemdeling lopen achter elkaar aan het bos in.
De vreemdeling kijkt niet meer op of om.
In het bos ziet Kobus dat er nog veel meer vreemdelingen zijn.
De vreemdeling gaat bij de andere vreemdelingen staan.
Ze gaan allemaal met hun kop heen en weer.
Hun gekke rode hoedjes gaan naar de grond en weer naar boven.
Naar de grond en weer naar boven.
Wat doen ze toch?



Ineens komt een grote witte vreemdeling op Kobus af. Hij wil hem grijpen!
Kobus schrikt. Mama heeft toch gelijk! Het bos is gevaarlijk. In het bos wonen gevaarlijke monsters!
Zo snel hij kan gaat Kobus er vandoor. Hij rent terug naar het weiland.



Kobus vindt zijn broertje en zusje tussen de struiken. Ze zijn een boom aan het omtrekken.
Ze doen net of er niets aan de hand is, maar Kobus is bang. Hij verschuilt zich achter de rug van zijn broer.
Kobus zegt niets. Hij wil bijkomen van de schrik.



Gelukkig gaat schrik over.
Als Kobus over de ergste schrik heen is, bedenkt hij een nieuw plan. Hij zal teruggaan naar het bos, terug naar de vreemdelingen. Maar dan wel samen met zijn broer, en een touw.



Dit is Jambo. De broer van Kobus. Hij is reuze sterk.
Kobus treft hem aan terwijl hij een boom aan het omver trekken is.
Jambo kan bijna niet stoppen met zijn bezigheden, maar Kobus heeft hem nodig! “Je moet helpen. In het bos wonen vreemdelingen. Die proberen mij te pakken. We moeten ze vangen!”



De beide broers gaan het touw halen.
“We moeten het touw hebben”, roept Jumbo tegen zijn broertjes en zusjes die net met het touw aan het spelen zijn!
“Kobus heeft monsters gezien in het bos. Die moeten we vangen!”



Monsters? In het bos?
“Vreemdelingen”, roept Kobus. “Het zijn witte hondjes op twee pootjes en een slap rood hoedje op hun kop!”
Wat? Zoiets willen alle broertjes en zusjes wel eens zien. Zo snel als kan, rennen ze samen naar het bos.



Als ze bij het bos aankomen begint Jumbo heel hard te lachen.
“Wat jij monsters noemt Kobus, wat jij vreemdelingen vindt, dat zijn gewoon kippen!”
Kobus kijkt beteuterd. Maar als hij samen met zijn zusje Kaya nogmaals heel dicht bij gaat kijken, leert hij: “Dit zijn kippen!”
“Die doen niets,” zegt Kaya. “Ze eten geen brokjes zoals wij, maar graan. Hondjes houden van brokjes. Kippen van graan. Daar zoeken ze de hele dag naar.”



De kippen en haan bewegen heel veel. Met hun kromme snavels pikken ze in de grond.
“Ze willen niet dat jij hun eten afpakt”, zegt Kaya. Dan voelen ze zich bedreigd. Dan worden ze boos en jagen je weg. Maar als jij lief voor hen bent, dan zijn zij lief voor jou!”
Kobus haalt opgelucht adem. Het was helemaal niet nodig om bang te zijn!



Samen gaan ze terug naar hun eigen huis, terug naar het weiland.
Natuurlijk gaan ze even langs de waterbak. Van avonturen krijg je dorst.



Dit is kip. Zij scharrelt in het bos. Iedere dag. Ze zoekt eten. Ze legt een ei en zorgt voor haar kleintjes.
Kip is altijd blij. Ze is onbezorgd, want haan is voortdurend in de buurt.
Haan zorgt dat alle kippen en kuikens van de toom veilig zijn.

Dit is Kobus. Hij heeft acht broertjes en zusjes. Samen wonen ze in het weiland.
Het weiland ligt aan de rand van een bos. “Daar mag jij niet komen”, heeft mama gezegd.
Waarom niet?” vroeg Kobus. “Dat is gevaarlijk”, antwoordde mama.
Vandaag verveelt Kobus zich een beetje.



Kobus wil zich niet vervelen en maakt een plan. Een heel goed plan, vindt hij zelf. Met dit plan verveelt hij zich vandaag beslist niet meer.
Kobus gaat op stap. Niet ver hoor! Hij gaat kijken bij de rand van het bos.
Kobus is nieuwsgierig. Wat zal hij ontdekken?



Kobus is helemaal niet bang. Dat hoeft ook niet, want hij gaat niet naar het gevaarlijke bos. Hij gaat naar de rand van het bos.
Hij is vol goede moed op weg. Plotseling ziet hij iets geks: een hondje op twee pootjes! Een hondje met een rood slap hoedje op de kop! Wat een vreemdeling!



Kobus is verbaasd als hij ziet dat de vreemdeling er vandoor gaat.
‘Het lijkt wel of hij bang voor mij is,’ denkt Kobus.
Kobus is nog verbaasder wanneer hij ziet dat de vreemdeling op twee pootjes richting het bos gaat. Hoe kan dat? De vreemdeling is bang voor Kobus, maar niet voor het bos?
Kobus besluit de vreemdeling te volgen.



Ze lopen achter elkaar aan het bos in. De vreemdeling kijkt niet meer op of om. In het bos blijken nog veel meer vreemdelingen te zijn.
De vreemdeling gaat bij de andere vreemdelingen staan.
Ze gaan met hun kop heen en weer, naar de grond en weer naar boven. Naar de grond en weer naar boven. Wat doen ze toch?
Kobus gaat er vlak bij staan en dan ziet hij het. Ze eten! Ze eten piepkleine brokjes.



Ineens komt een grote witte vreemdeling op Kobus af. Hij wil hem grijpen!
Kobus schrikt. Mama heeft toch gelijk! Het bos is gevaarlijk. In het bos wonen gevaarlijke monsters!
Zo snel hij kan gaat Kobus er vandoor. Hij rent terug naar het weiland.



Kobus vindt zijn broertje en zusje tussen de struiken. Ze zijn een boom aan het omtrekken.
Ze doen net of er niets aan de hand is, maar Kobus is bang. Hij verschuilt zich achter de rug van zijn broer.
Kobus zegt niets. Hij wil bijkomen van de schrik.



Gelukkig gaat schrik over.
Als Kobus over de ergste schrik heen is, bedenkt hij een nieuw plan. Hij zal teruggaan naar het bos, terug naar de vreemdelingen. Maar dan wel samen met zijn broer, en een touw.



Dit is Jambo. De broer van Kobus. Hij is reuze sterk.
Kobus treft hem aan terwijl hij een boom aan het omver trekken is.
Jambo kan bijna niet stoppen met zijn bezigheden, maar Kobus heeft hem nodig! “Je moet helpen. In het bos wonen vreemdelingen. Die proberen mij te pakken. We moeten ze vangen!”



De beide broers gaan het touw halen.
“We moeten het touw hebben”, roept Jumbo tegen zijn broertjes en zusjes die net met het touw aan het spelen zijn.
“Kobus heeft monsters gezien in het bos. Die moeten we vangen!”



Monsters? In het bos?
“Vreemdelingen”, roept Kobus. “Het zijn witte hondjes op twee pootjes en een slap rood hoedje op hun kop!”
Wat? Zoiets willen alle broertjes en zusjes wel eens zien. Zo snel als kan, rennen ze samen naar het bos.



Als ze bij het bos aankomen begint Jumbo heel hard te lachen.
“Wat jij monsters noemt Kobus, wat jij vreemdelingen vindt, dat zijn gewoon kippen!”
Kobus kijkt beteuterd. Maar als hij samen met zijn zusje Kaya nogmaals heel dicht bij gaat kijken, leert hij: “Dit zijn kippen!”
“Die doen niets,” zegt Kaya. “Ze eten geen brokjes zoals wij, maar graan. Hondjes houden van brokjes. Kippen van graan. Daar zoeken ze de hele dag naar.”



De kippen en haan bewegen heel veel. Met hun kromme snavels pikken ze in de grond.
“Ze willen niet dat jij hun eten afpakt”, zegt Kaya. Dan voelen ze zich bedreigd. Dan worden ze boos en jagen je weg. Maar als jij lief voor hen bent, dan zijn zij lief voor jou!”
Kobus haalt opgelucht adem. Het was helemaal niet nodig om bang te zijn!



Samen gaan ze terug naar hun eigen huis, terug naar het weiland.
Natuurlijk gaan ze even langs de waterbak. Van avonturen krijg je dorst.


